WAT IS HET TOEKOMSTPERSPECTIEF VOOR VIS IN DE WADDENZEE?
Het onderzoek naar de vragen over vis in de andere deelprojecten geeft nieuwe inzichten in de functie van de Waddenzee voor de onderzochte vissoorten. Op deze manier krijgen we beter inzicht in hoe het huidige beheer van de Waddenzee bijdraagt aan de functies die het gebied heeft voor die vissoorten in verschillende levensstadia. Het bundelen van deze nieuwe informatie, staat centraal in projectonderdeel Integratie. Centraal doel is om te kunnen bepalen welke processen en habitats de meest kritische knelpunten vormen voor vis in de Waddenzee. Dit kunnen knelpunten zijn die bijvoorbeeld de groei, voedselopname, reproductie, of overleving beïnvloeden.
De verschillende onderzoeken bieden meer zicht op de swimway van vissoorten en de plek van de Waddenzee in hun levenscyclus. Deze kennis vormt de basis van een model waarmee de impact van maatregelen voor vissen kan worden voorspeld.
Autonome ontwikkelingen
Veel veranderingen in omgevingsfactoren, zoals veranderende zeewatertemperatuur en zoutgehalte, zijn autonome ontwikkelingen: de verandering kunnen niet met beheermaatregelen beïnvloed worden. Ze hebben echter wel een grote invloed op de fysiologie van vissen en op het voedselaanbod. Ze bepalen hoe goed vissen kunnen groeien of overleven en zich voortplanten. Die fysiologische behoeftes en de balans tussen energiebehoefte en aanbod verschillen tussen soorten en zijn anders voor jonge vissen dan voor oude vissen. Om de effecten van deze factoren ook mee te nemen in de integratie, voeren we gerichte experimenten en theoretische analyses uit die specifiek de effecten van omgevingsfactoren op vissen in kaart brengen en het belang daarvan voor knelpunten in de levenscyclus.Uiteindelijk laat dit projectonderdeel zien in welk levensstadium welke factoren beperkend zijn voor groei en overleving .
Toekomstscenario’s
Met deze informatie wordt een model ontwikkeld waarmee de specifieke bijdrage van (nieuwe) beheermaatregelen op de visstand van de Waddenzee kan worden geanalyseerd. De processen die in het populatiemodel gebruikt worden zoals groei, sterfte en voortplanting worden gestuurd door omgevingsfactoren die sterk kunnen variëren: bijvoorbeeld temperatuur, voedsel of de aanwezigheid van een bepaalde leefomgeving. De sleutel tot het begrijpen waarom een soort het goed of slecht doet, ligt dus in het begrip van deze onderlinge processen en dus ook van het effect van de omgeving hierop.
Door te onderzoeken welke eisen soorten stellen aan hun omgeving en dat te vergelijken met huidige of te verwachten omstandigheden in de Waddenzee, kunnen gerichte maatregelen genomen worden om de visstand te verbeteren. Als dat voor een bepaalde soort niet mogelijk is, kan de te verwachten ontwikkeling in de visfauna geschetst worden bij verschillende toekomstscenario’s.
HOE GAAN WE DAT ONDERZOEKEN?
Experimenten
Om het effect van verschillende abiotische omstandigheden op de overleving en groei te bestuderen, worden in een experimentele opstelling jonge vissen blootgesteld aan uiteenlopende condities, zoals verschillende temperaturen en zoutgehalten. Daarbij krijgen de vissen de gelegenheid hun eigen voorkeursomstandigheden op te zoeken en laten ze zien waar hun grenzen aan de omgevingsfactoren liggen. Hiervoor worden vissoorten gebruikt die een bepaald visgilde vertegenwoordigen, bijvoorbeeld platvissen, die met name als kleine, jonge vis gebruikmaken van het gebied.
De kennis die zo wordt verzameld over de gewenste leefomgeving voor verschillende vissoorten en levensstadia wordt vervolgens gekoppeld aan ruimtelijke modellen die beschrijven waar en wanneer deze omstandigheden voorkomen.
Analyse
Het te ontwikkelen model analyseert de dynamiek en scenario’s voor de bijdrage van maatregelen op populatieniveau, waarbinnen de verschillende levensstadia per visgilde vertegenwoordigd zijn. Binnen sommige visgilden, zoals de kinderkamersoorten, leven bijvoorbeeld de volwassen dieren voornamelijk buiten de Waddenzee. Het kan zijn dat juist het levensstadium buiten de Waddenzee de meest kritische fase is voor de populatie. Door alle levensfasen in het model mee te nemen, wordt het duidelijk of en waar de knelpunten zitten en of maatregelen binnen de Waddenzee een mogelijk probleem voor de vispopulatie kunnen oplossen. Als we de zwakste schakel in de levenscyclus kennen, kunnen maatregelen daarop gericht worden.
Wie?
Onderzoeksinstituut: Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee, Wageningen Marine Research en Rijksuniversiteit Groningen
Onderzoekers: Bass Dye (promovendus) en een postdoc